In het ultramoderne stadsgezicht van Tokio zijn historische gebouwen en monumenten een zeldzaamheid. De stad kent een onophoudelijke vernieuwingsdrift van slopen en bouwen. Deze cyclus kent een oorzaak die sterker is dan economische of sociale motieven en is een gevolg van de alles vernietigende aardbevingen en stadsbranden die de stad in voorgaande eeuwen hebben getroffen. Vernielen en vernieuwen lijkt in het DNA van de stad te zitten. Dit heeft geleid tot een – in onze westerse ogen – absurd statistisch gegeven: een gebouw blijft gemiddeld nog geen 30 jaar staan in Tokio.
Dit is één kant van het verhaal. De andere kant van het verhaal is dat de inwoners van Tokio een andere omgang hebben met oude spullen en gebouwen dan Europeanen. Het behouden van de originele stenen staat niet voorop, het gaat om behoud van functie en eerbied voor de grond. Voor de plek waar families en hun bezittingen letterlijk wortel hebben geschoten of waar goden en geesten zijn verschenen. De grond van het ouderlijk huis verkoopt men niet, elke generatie bouwt er zijn eigen huis op, meestal net wat groter en een stuk moderner dan die van de ouders. Heiligdommen en tempels worden om de 40 à 50 jaar herbouwd, want dan zijn de materialen en constructie weer aan vernieuwing toe. Voor Japanners voelen deze plekken en gebouwen authentiek aan, omdat de functie hetzelfde is gebleven. Niet de materiële authenticiteit telt, maar de spirituele en sociale context van een gebouw of plek voert de boventoon.
In een poging de stad te doorgronden volgden eindeloze dwaaltochten door de immense stedelijkheid van Tokio. Ik trok er op uit, mijzelf steeds de vraag voorhoudend: hoe gaat deze ultramoderne stad met haar verleden om? De stad kwam in eerste instantie op mij over als een grote betonnen jungle van neonverlichting en dezelfde, fantasieloze flatgebouwen, maar gaandeweg kreeg ik oog voor de historische gelaagdheid. In de kleine familiewinkeltjes in de oude wijk Yanaka en in de grootschalige hernieuwbouw van enkele negentiende eeuwse stadsblokken in het Marunouchi business district, ontdekte ik een andere manier van erfgoedbehoud. Dit leidde tot een interessante ‘clash’ tussen mijn westerse idee van monumentenzorg en de oosterse visie op authenticiteit.
In de electric city van Akibahara is al sinds 1930 een levendige handel in elektronische goederen. Nog steeds staat deze wijk hierom bekend, ondanks de concurrentie van nieuwe shopping malls en commercial zones rondom andere stations van Tokio. Het straatbeeld is in die 80 jaar enorm veranderd, maar generaties Japanners hebben hier hun eerste radio, scheerapparaat of nintendo gekocht. Vergelijk dat nu eens met de herbestemming van de Amsterdamse Westergasfabriek tot cultuurpark. Bijna alle oude gebouwen zijn blijven staan, maar de oorspronkelijke functie en sfeer van het terrein is totaal verdwenen. De confrontatie met het hypermoderne stadsgezicht van Tokio deed mij op een andere manier kijken naar het begrip ‘authenticiteit’ in de westerse monumentenzorg. Want welke vorm van authenticiteit streven we na? Waarom is de vorm zo veel belangrijker om te conserveren dan de functie in de westerse optiek? Door mijn ervaringen in Tokio sta ik kritischer tegenover de traditionele westerse praktijk van een op materiële conservering gericht beheer van erfgoed. Venetië, als tegenpool van Tokio, laat zien waar een preoccupatie met het behouden van ‘historisch steen’ toe kan leiden. Ook een still city, maar dan een waar een stolp over heen is geplaatst. En ondanks de economische en ruimtelijke stillness van Tokio, is het nog steeds a city that never sleeps.
Lees hier meer over het Still City Project van Monnik.
najaar 2012